Iemand vroeg me onlangs: “Waarom hou je zo van abstracte kunst?” Waarop ik antwoordde: “Daar heb ik eigenlijk geen cerebrale theorieën over.” Want dat is het net: abstracte kunst opereert in plekken waar je denken geen toegang tot heeft. Een geraffineerde kleurnuance, een schijnbaar vluchtige penseelstreek, een compositie die precies het juiste ritme heeft: waarom spreken ze jou zo aan? Het is zoals bij muziek: waarom doet precies die opeenvolging van noten jouw haar rechtstaan, doen ze je hart trillen, maken ze je week in de buik? Zijn daar woorden voor? En is niet elke poging om dergelijke fijnmazige ervaringen in de mal van de taal te dwingen een zwaktebod?
Misschien is het dat wat mij zo aantrekt: niet alleen het tijdloze en universele van abstracte kunst, maar het ongedefinieerde, compleet vrij invul- en invoelbare. Je krijgt als kijker ademruimte, je wordt niet in de convergente koker van de figuratie geduwd. Het is een ander denken en voelen dan we gewend zijn. Ik zou zelfs durven zeggen dat mijn brein hierdoor geprikkeld, gestreeld, gekieteld wordt. Abstracte kunst is voor mij puur plezier.
Wetenschappelijk gezien blijkt dat te kloppen. Als we naar een abstract werk kijken, veel meer dan naar een figuratief werk, dan zorgen onze spiegelneuronen ervoor dat we ons even in het lijf van de schilder wanen. We schilderen als het ware mee. Terwijl we bij een figuratief werk voornamelijk in beslag worden genomen door decodering, kunnen we ons bij een abstract werk helemaal overgeven aan de beweging. We hoeven ze niet eens zelf uit te voeren, de voldoening ontstaat door slechts het kijken. Wellicht ligt de schriftuur van sommige schilders dichter bij wat jij plezierig vindt. Abstracte kunst als een bijzondere vorm van ASMR, zoals de filmpjes op YouTube die je een aangenaam tintelende sensatie in het hoofd bezorgen.
In het geval van Ilse D’Hollander (1968-1997) is de resonantie bij mij heel sterk. Als ik een schilder was – wat ik op stiekeme zondagmiddagen ook wel eens ben, maar hou dat stil – dan zou ik de verf net zo op het doek willen zetten. Dezelfde gedempte en dan soms weer expressieve kleuren, dezelfde afwisseling van lagen en vlakken, dezelfde doorsnijdende lijnen die soms plots ophouden, dezelfde slordige omgang met de verf, die in wezen ook weer heel secuur is. Haar manier van schilderen is voor mij erg troostend, mentaal zalvend door de zachte fysieke beweging die ik me wellicht ergens ver in mijn brein visualiseer.
Groot was dan ook mijn verbazing en verdriet toen ik op een dag het verhaal ontdekte achter deze werken, de tragische levensloop van deze kunstenares. Op haar 28steontnam ze zichzelf het leven. Dezelfde vrouw die een dergelijke graad van helderheid en lichtheid op het canvas kreeg, moet ergens onderweg, en veel te vroeg, ten prooi gevallen zijn aan het donkerste donker. Ook haar collega, de Franse schilder en duidelijk artistieke zielsverwant, Nicolas de Staël, sprong op eenenveertigjarige leeftijd uit het raam. Beiden zou je ‘A painter’s painter’ kunnen noemen, verknocht aan slechts het strijken van lagen verf op canvas of papier, met een hypergevoeligheid voor ritme, compositie en kleur.
Maar die hypergevoeligheid komt dus met een prijs. Achter de hoek loert vaak de zwaarmoedigheid, bij zij die ultrareceptief zijn voor alle mooie – en dus ook lelijke – prikkels uit de omgeving. Begaafdheid is zelden een eenduidig hoera-verhaal. In de catalogus die we hier eigenlijk willen aanprijzen – uitgegeven door de Londense Victoria Miro Gallery, bij een tentoonstelling over Ilse D’Hollanders werk afgelopen najaar – beschrijft criticus David Anfam dat heel mooi als volgt: “Brevity makes the achievement of certain artists burn with a brighter flame. Transience and intensity tend to evince a curious kinship.” Of: als je de hijgende adem van de vergankelijkheid in je nek voelt, ga je vuriger, dieper, intenser leven.
Ilse D’Hollanders oeuvre is een poging tot antwoord op die immer tikkende klok. Haast compulsief creëerde ze, goed wetend dat ze nooit alle werken zou kunnen maken die ze voor zich zag in haar hoofd. Het zijn er toch veel geworden uiteindelijk voor zo’n kort leven. Met 500 schilderijen en 2500 werken op papier, die postuum nog steeds zoveel weerklank hebben, heeft Ilse D’Hollander die tijd niettemin een hak gezet.
Een deel van die werken is nu gebundeld in een bescheiden uitgave, onder meer te koop bij Copyright. Ondanks de dunne editie krijg je toch een rijk overzicht, van het ingetogen tot meer extravert werk, dat hier en daar pingpongt met roemrijke voorgangers als Raoul De Keyser, Léon Spilliaert en zoals gezegd Nicolas de Staël. Op de cover staat wat mij betreft het mooiste werk, en het oranje daarvan wordt meegenomen in het binnenwerk, wat het geheel een frisse toets geeft. Helemaal een verwennerij zijn de uitvergrotingen van fragmenten uit haar werk, die op ritmische wijze het boek doorkruisen. Ze geven je nog meer voeling met haar beeldtaal, zuigen je aan tot je met je neus op het werk zit. Een grote aanrader voor zij die een wel eens breinorgasme krijgen van abstractie.
Ilse D’Hollander (Victoria Miro Gallery), 2018, €35,00
ISBN: 9781999757915, 88 pagina's, 25 x 21 cm, 80 ills., hardcover, Engels
Bestellen bij www.Copyrightbookshop.be
Deze tekst verscheen eerder op www.theartcouch.be
Comments