Hoe schrijven over het werk van een schilder, die vond dat er niet te veel woorden vuilgemaakt moesten worden aan zijn kunst? “Ik ben maar een beetje bezig”, zegt hij, “een mens moet met iets bezig zijn in het leven. Ik ben bang dat men het te hoogdravend ziet.” Die uitspraak typeert Raoul De Keyser (1930-2012) én zijn werk helemaal: bescheiden, minimalistisch, zonder pretentie, maar in al die uitgepuurde eenvoud van een universele kwaliteit.
Zijn hele leven bleef hij in Deinze wonen, dicht bij de Leie, waar hij graag met zijn kano ‘Tornado’ op rondvoer. Hij ging in de leer bij Roger Raveel en hield zich verder onledig met sportjournalistiek, kunstkritiek en een doordeweekse administratieve job bij de Universiteit Gent. Daarnaast ontpopte zich een oeuvre dat al snel ook internationaal werd gewaardeerd. Hij schopte het ermee tot Documenta in Kassel en de Biënnale van Venetië, en vele andere musea in het buitenland.
Hoewel het werk van De Keyser vaak verbluffend eenvoudig is, is het misschien niet altijd goed te begrijpen. Als we de eerste zaal in S.MA.K. binnenlopen hangen er nogal wat werken die veel vragen van de goodwill van de bezoeker. De werken zijn zo bewust onaf dat je je misschien als kijker een beetje beledigd kunt voelen. Is dit kunst? Deze veeg, dit probeersel, dit volstrekt foute amalgaam van kleuren? Net in dat proberen zit de essentie: De Keyser is ‘a painter’s painter’, een schilder die schildert over schilderen, elk werk in feite een essay over de schilderkunst. Hij is radicaal, een beetje rebels, en al die eigenwijsheid zit soms in één lijn, één dik uitgesmeerde penseelstreek.
Maar we moeten hier niet gek over doen: heel vaak is De Keysers werk ook van een ontroerende schoonheid. Laag over laag creëert hij een kleurenpalet met veel diepgang, en dat je die lagen nog een beetje ziet, dat ze niet helemaal overlappen en met elkaar resoneren, dat is niet uit morsigheid, dat toont vooral zijn precisie. Diezelfde precisie zie je wanneer hij een fragment van een voetbalveld vastlegt, en élke lijn zo secuur geschilderd is dat het geheel de perfectie benadert.
Tegelijkertijd is hij vaak frivool en speels, en bestaan sommige werken uit niet veel meer dan een paar vlugge spatten en vegen, of soms uitwaaierende verfvlekken. In dat spanningsveld tussen ultieme controle en loslaten door vooral het medium te laten leiden, beweegt De Keyser zich. Hiermee omarmt hij zowat het hele spectrum van wat de schilderkunst te bieden heeft, een vrijheid die hij zich heeft toegeëigend in het atelier, zonder om te kijken naar wat hip of kek is.
Het is iets waar de hedendaagse schilderkunst misschien kan van leren. In een kunstscene waar alles overgedirigeerd is, geen werk het atelier nog verlaat vooraleer het overgeperfectioneerd is en bovendien lucratief bevonden, is een slordige stip op een ruw canvas een verademing. Tien op tien trouwens ook voor de scenografie van Robbrecht en Daem architecten in de middenzaal van S.M.A.K., die een atelierruimte suggereert en hierdoor de soms bewuste onafgewerktheid van De Keysers doeken nog extra in de verf zet.
Voor al wie van schilderkunst houdt, en midscheeps geraakt wordt door een simpele penseelstreek op een doek, is deze postume overzichtstentoonstelling een absolute must. Voor al wie een consistent beeld wil van het brede oeuvre van deze Belgische grootmeester natuurlijk ook.
Dit artikel verscheen eerder op TheArtCouch.
Comments