top of page

Schilderijen als sensaties: het werk van Jean-Marie Bytebier

Jean-Marie Bytebier interviewen is een uitdaging. Net zoals op zijn schilderijen worden de krijtlijnen vooraf uitgezet: geen vraag- en antwoordformule, geen citaten, geen woorden die vastliggen en waarop hij kan worden vastgepind. Nog nooit gaf hij een interview voor radio of tv. Wij voelen ons zowaar gepriviligeerd als we plaatsnemen aan de ovale tafel in (re)D. Gallery.



Het regent fiks als we beschutting zoeken in het statige herenhuis op de drukke Mechelsesteenweg. Een sereen interieur met rondbogen, krakende plankenvloer en smetteloze witte muren, waar de grote doeken van Jean-Marie Bytebier vrij spel krijgen. Meteen valt ons de doordachte schikking op: licht en donker, en verschillende formaten wisselen elkaar af. Opmerkelijk is dat tussen zijn gekende donkerkleurige doeken op haast ritmische wijze ook pastelkleurige wolkenluchten zijn geplaatst. Sommige doeken zijn enorm groot, en de galerij is dat niet, maar toch stoort het tekort aan recul ons niet.

Er is gekozen voor soberheid, de hoofdrol is weggelegd voor het grote doek ‘Everything on earth is constantly moving’ waar je bij het binnenkomen meteen naartoe gezogen wordt. Meteen het meest figuratieve van de hele reeks vinden wij. Een diepe, duistere ravijn of kloof waar je een beetje duizelig van wordt. Bovenaan lonkt echter de hoop: een staalblauwe hemel. Hoewel Bytebier dit met tegenzin weggeeft – zijn aversie voor het anekdotische is groot – zijn we toch blij met het verhaal achter het schilderij. Misschien is het idee deels gegroeid op Kreta, waar in Agia Galini een barhouder elk jaar opnieuw zijn hut moet verplaatsen en verstevigen, door de afbrokkelende rotsen.

Meteen belanden we hier bij een grondthema in Bytebiers werk: de veranderlijkheid van de natuur. De jaarlijkse migratiestroom in Tanzania, de trek van de vogels naar warme oorden maar ook het dooien van gletsjers, natuurkrachten die je niet kunt controleren. Elk doek van Bytebier is welomlijnd, de witte rand verraadt de ‘champetter’, de ‘controlefreak’ in hemzelf bekent hij, maar daarbinnen regeert de woestenij, en mag de natuur zo wild zijn als ze in werkelijkheid is.

Inmiddels verwent galeriehouder Hendrik Van De Weghe ons met koffie en chocolate chip cookies. Jean-Marie weidt uit – dat doet hij graag, ook in zijn werk, almaar cirkelen rond de pointe – over zijn voorbije en geplande reizen naar Formentera, Zwitserland (‘Vaals is prachtig’) en Kenia. Bytebier is een wandelaar, tijdens zijn lange tochten in binnen- en buitenland slokt hij de beelden op, om ze later, in uitwaaierende vorm op zijn doeken terecht te laten komen. Zijn Wanderliebebrengt zowel inspiratie als soelaas: het natuurbad zuivert en doet ontsnappen aan de ratrace.

Uiteraard valt in deze context de Zwitserse auteur Robert Walser, die met ‘De Wandeling’ een soort bijbel leverde voor alle fijngevoelige zielen die net als hem aan wandelzucht lijden. Bytebier is daar ongetwijfeld één van. Zijn ‘Gipfelglück’ krijgt op schattige wijze neerslag in een reeks kleine schetsen/schilderijtjes die bijeen geschikt zijn in een vitrinetafeltje centraal in de galerij. Door hun ongedwongenheid tonen ze een andere kant van de schilder en eisen ze een niet onbelangrijke bijrol op tussen de protagonisten in deze tentoonstelling.

‘Taal is een leugen’, zegt Bytebier meermaals, ‘De natuur brengt ons dicht bij de geest van de objectiviteit. Het is een wereld zonder vooroordelen.’ Onvermijdelijk voegt de schilder hieraan zijn subjectieve blik toe. Op elk doek wordt ergens bewust het licht toegelaten. Doorheen het aardedonker wordt de kijker naar deze lumineuze spots geleid. Bytebier is ook een meester in deconstructie en reconstructie. De elementen die hij uit de natuur oppikt komen niet in onversneden vorm op het doek terecht. Eerst gaan ze door een proces van interpretatie en abstractie, om daarna herschikt te worden tot een ‘memorie’ die op zichzelf staat.

Het zijn suggesties van landschappen, sensaties als het ware, niet de werkelijkheidsweergave zelf. Steeds doet hij dat in acryl, dat verrassend genoeg een mooie glans heeft – ‘Golden moet je gebruiken, dat is de beste verf’ – omdat hij allergisch bleek aan olieverf. Niettemin hebben ze een diepe, luxueuze uitstraling, de groenige, bruinige en bijna zwarte oertinten, die steeds meer worden afgewisseld met vrolijker nuances.

Waar je in de eerste ruimte wat overweldigd wordt, vind je in het achterkamertje van de galerie vooral rust. In drie kleinere werken die aan een wand samenhangen is de blauwe onderlaag die Bytebier steevast in zijn werk gebruikt het meest zichtbaar. Elk van deze werkjes lijkt een fragment uit een oud landschapsschilderij, van bijvoorbeeld Adriaen Brouwer. Ook hier dus: knippen en plakken, tot zich een nieuwe Bytebier-logica vormt.

Als sluitstuk worden drie kleinere werken op een volle eiken drager geserveerd. “Moet ik de drager meerekenen in de afmetingen?”, stoort de galeriehouder ons even. “Natuurlijk”, antwoordt Bytebier, waarmee meteen het motto van zijn hele oeuvre bevestigd is: all credits to nature, en ik ben maar een kleine medespeler in het grote, onbeheersbare geheel. Een nietige schilder, die het onbevattelijke tracht te bevatten, voor even, in het volle besef dat het vechten tegen de bierkaai is.


Dit artikel werd geschreven in samenwerking met Gwendolina Willems en verscheen eerder op TheArtCouch.




bottom of page