top of page

Losing my religion: drie ex-gelovigen vertellen hun verhaal

In afgevallene zit het woord vallen. Maar waar kom je terecht, als je je geloof verliest? Drie ex-gelovigen over de indringende impact van religie op hun leven en hoe het nu gaat, zonder.


Dounia (29), copywriter

Ex-moslim

“Ik ben opgegroeid in een groot Marokkaans gezin. Mijn ouders waren zeer open-minded en onze multiculturele familie bestaat uit mensen van alle gezindten, van heel conservatief tot heel vrijdenkend. Terwijl sommige van mijn neefjes en nichtjes op de Arabische les zaten, ging ik naar de scouts. We vierden zowel het Suikerfeest en het Offerfeest als Kerstmis en Sinterklaas. Wij werden tot niets verplicht. Ik moest niet naar de moskee, geen hoofddoek dragen, werd niet verplicht aan de ramadan mee te doen. Ik deed dan wel iets anders in de plaats, bijvoorbeeld dagelijks wat geld opzij leggen voor een goed doel. Mijn ouders aten wel halal, maar er werd niet verwacht dat ik dat ook deed.

“Een echte moslimvrouw ben ik dus nooit geweest. Ik ben er ook niet voor geschikt. In de islam echter is het niet vanzelfsprekend dat een vrouw dezelfde rechten heeft als een man. Ik ben erg feministisch en vrijgevochten, en was het gewoon om mijn eigen boontjes te doppen. Mijn ouders kenden me zo en verwachtten ook niet anders.

“Eén zus van mij is wel erg gelovig. Ik weet niet wat er gebeurd is maar geleidelijk moeten er meer en meer van haar denkbeelden zijn doorgesijpeld bij mijn ouders. Soms kwamen er kleine dingen naar boven, het waren kleine signalen die op dat moment voor mij nog niet van betekenis waren. Ik kreeg commentaar op het feit dat ik alleen ging wonen, of omdat ik zogezegd een te diep decolleté droeg. Maar ik schonk er nog niet echt aandacht aan.

“Tot het dramatische moment, zowat een jaar geleden. Ik ging bij mijn ouders op bezoek en op een gegeven ogenblik hadden we het over wie een geschikte partner voor mij zou zijn. Ik vind dat dat om het even wie kan zijn, als dat maar een leuke man is met humor die me respecteert zoals ik ben. Zij lieten me duidelijk voelen dat alleen een Marokkaanse moslim welkom zou zijn. Ik wist niet wat ik hoorde, want vroeger grapten ze wel eens met het feit dat ik zeker met een Vlaamse man naar huis zou komen.

“Die avond is het volledig geëscaleerd, en als ik de volgende ochtend opstond, stond mijn resterende gerief al in verhuisdozen in de gang. Mijn vader vroeg me ook de huissleutel af te geven. Ik stond perplex en wist niet wat me overkwam. Het was alsof de hemel op mij viel. Mijn vader, voor wie ik altijd zoveel respect had gehad, viel plots van zijn voetstuk.

“De weken daarna ging het helemaal niet goed met me. Ik voelde me ontzettend eenzaam en heb hulp gezocht bij mijn huisdokter en ook bij een psycholoog. Maar zij konden me niet echt helpen. Mijn situatie is ook erg uniek. Eigenlijk komt het erop neer dat je rouwt om iemand die er wel nog is, en dat is een afschuwelijke vorm van rouwen. Het is ook heel moeilijk om je niet waardeloos te voelen als je ouders plots zeggen: je bent onze dochter niet meer.

“Zij kozen voor het geloof en voor ‘wat zullen de mensen zeggen’ in plaats van voor hun eigen kind. Ik heb nadien nog eens contact gehad met mijn ouders, maar hun standpunt bleef duidelijk: ik ben niet welkom zolang ik mijn gedrag niet aanpas en geen voorbeeldige moslima wordt. Ze stellen voor om de koran te lezen en te bidden, dan zou ik me beter gaan voelen. Maar ik kan dat niet, dat gaat in tegen alles wat ik ben. En me schijnheilig voordoen, een dubbelleven leiden zoals zovele anderen, dat kan ik niet. Ik wil trouw blijven aan mezelf.

“Nog steeds weet ik niet wat er plots gebeurd is met mijn ouders. Waarom ze ineens radicaler gingen denken. Ik kan er de vinger niet op leggen en dat is heel lastig. Ik vertel het ook tegen heel weinig mensen, want hoe moet je dit snappen? Ik hoop dat ik mijn eigen kinderen in alle vrijheid kan opvoeden, dat zij mogen zijn wie ze willen zijn, dat ze er desnoods andere denkbeelden op na houden dan ik. Het maakt voor mij niet uit of anderen gelovig zijn of niet, als je maar wordt gerespecteerd in je keuze. Met de islam heb ik nooit zoveel gehad, maar door wat mijn ouders hebben gedaan en gezegd, heb ik me er nu helemaal van afgekeerd. Ik wil er liefst niets meer mee te maken hebben.”


Tom Hannes (48), therapeut

Ex-orthodox boeddhist

© Carmen De Vos

“Zoals zovelen onder ons bracht ik mijn jeugd door in een mild katholiek milieu. Ik deed mijn communie en ging wekelijks naar de mis. Reeds als jong kind, zo rond mijn zeven à acht jaar, begon ik te twijfelen aan de plausibiliteit van dat geloof. Maar ik stelde mijn ouders hierover geen vragen. Ergens denk ik dat ik niet gesust wou worden. In alle eenzaamheid in mijn bed stelde ik me vele metafysische vragen over de zin van het leven, en het leven na de dood.

“Uiteindelijk maakte ik de ‘Gok van (Blaise) Pascal’: laat ik er voorlopig maar vanuit gaan dat God bestaat. Als ik fout ben is er toch niks verloren. Voor mij was Hij toen een gesprekspartner, waar ik me vaak tot richtte. Over de diepe existentiële afgrond die ik voelde, werd dus een tapijtje gelegd.

“Zo rond mijn negentiende stootte ik in de bibliotheek op het boek ‘Inleiding tot het zenboeddhisme’. Ik was meteen compleet gevloerd, ook al had ik dat op dat moment niet door. Het was een zeer moeilijk boek, en ik begreep er zeker niet alles van, maar de verhalen van de monniken fascineerden me wel mateloos. Hoe zij de leegte van het bestaan omarmden en toch blijmoedig door het leven gingen, dat was een enorme inspiratiebron voor mij. Het tapijtje dat over mijn existentiële afgrond lag, werd abrupt weggerukt.

“Ik studeerde op dat moment chemie, maar het was snel duidelijk dat dit een verkeerde keuze was. Ik koos daarna voor Germaanse talen. Hier kon ik mijn fascinatie voor cultuur wel kwijt. Ik las heel veel filosofie en eindeloos veel boeken over het boeddhisme. Mijn thesis schreef ik over John Cage, de Amerikaanse avant-gardecomponist die ook een boeddhist was. Ik vond hierin toch een zekere vervulling.

“Daarna, dat was midden de jaren negentig, vond ik dat het tijd was om mijn zen niet alleen in allerlei andere dingen te zoeken, maar ook in het zenboeddhisme zelf. Ik trad toe tot een klassieke zengemeenschap en hielp die uitbouwen. Na acht jaar werd ik monnik, wat inhield dat je je leven zodanig inricht zodat je zoveel mogelijk tijd kunt besteden aan retraites en studie. Ik was niet celibatair, dat vergt het zenboeddhisme niet, en woonde niet in het klooster. Mijn partner was een boeddhistische non.

“Twintig jaar hebben we ons samen ingezet voor deze gemeenschap, maar na verloop van tijd ontstond er spanning tussen mij en mijn leraren. Wat ik hoopte van de zen, bleek niet te kloppen. Net als het katholicisme bleek het orthodoxe boeddhisme gedreven door metafysica en rituelen. Toen kwam het ultieme breekpunt: mijn vrouw kwam onverwacht en op dramatische wijze om het leven.

“Ik zie mezelf nog staan op de begrafenis, omringd door een massale opkomst van de boeddhistische gemeenschap, en toch stelde ik de vraag: wat doe ik hier? Plots voelde het boeddhisme voor mij vreemd. Alles wat in de ceremonie werd gezegd over reïncarnatie en nirvana deed me te veel denken aan wat ik tevoren in de kerk had gehoord, aan alle metafysica waaraan ik had willen ontsnappen. Ik besloot dat ik mijn afgrond trouw wou blijven, en stopte met mijn schouders te zetten onder deze gemeenschap.

“Het was een grote klap, die ik nog steeds niet helemaal te boven ben gekomen. Ik was alles kwijt: mijn vrouw, mijn geloof en mijn gemeenschap. Ik had voor mijn geloof alles opgegeven, ik had geen geld, geen carrière. Ik begon helemaal opnieuw. Er vormt zich sindsdien wel een nieuwe insteek voor mijn leven en mijn zen, maar ik mis zeker het gevoel om ideeën te delen met een gemeenschap. Als ik ergens naar streef tegenwoordig, dan is het proberen om een nobel mens te zijn. Dat is nu een beetje de poolster in mijn leven, mediterend en levend in de ontzagwekkende flinterdunheid van het bestaan.”


‘Een kleine meditatiegids’ van Tom Hannes verscheen bij uitgeverij Polis. Voorts werkt Tom Hannes ook aan een uitgebreider boek ‘De flinterdunheid van het bestaan’, dat later uitkomt (datum nog onbepaald).


Anne Ntibansekeye (46), ambtenaar

Ex-getuige van Jehova

© Carmen De Vos

“Ik ben de dochter van een Belgische moeder en een Rwandese vader. Toen mijn ouders scheidden, zo rond mijn vierde, moest mijn vader stante pede terug naar Afrika vertrekken. Als alleenstaande had mijn moeder het niet gemakkelijk. Ze was gevoelig, wou ergens bij horen. We gingen bij een Italiaans gezin inwonen, en zij introduceerden ons tot de plaatselijke gemeenschap van Jehova’s getuigen. Er waren samenkomsten op maandag, woensdag en zaterdag, telkens van twee uur. Van kleins af moest ik mee. Vragen stelde ik me daar toen nog niet bij.

“Mijn moeder werd gekoppeld aan een gescheiden man met twee kinderen die ook tot de gemeenschap behoorde. Samen kregen ze nog een kind, mijn halfzusje. We waren een warm gezin, ik heb veel liefde gekend. Mijn ouders waren wellicht de minst radicalen van de gemeenschap, waarvoor ze soms op het matje werden geroepen. Sommige zaken, zoals naar muziek luisteren of boeken lezen, mocht ik bijvoorbeeld wel. Ik heb de hele bibliotheek verslonden, dat was voor mij een vlucht.

“Toch heb ik in mijn jeugd veel gemist. Ik vraag me soms af hoe mijn leven zou gelopen zijn als we geen lid waren geweest van deze geloofsbeweging. Sporten mochten we niet als hobby, ook geen muziekschool of tekenschool. Alle wereldse dingen waren taboe. Zo weinig mogelijk contact met niet-Jehova’s, dus vriendjes van buiten de gemeenschap waren in principe niet toegestaan.

“Hoe ouder ik werd, hoe meer smoesjes ik begon te bedenken om te ontsnappen aan alle regels die ons werden opgelegd. Ik speelde met de kledingcode en verzon mijn eigen variant, want vrouwen mochten geen broeken dragen of sexy kledij. Op de jaarlijkse congressen in Brussel ontsnapte ik om op stap te gaan met vrienden in de stad.

“Op den duur kreeg ik genoeg van deze hypocrisie. Ik wou vrij zijn, mezelf kunnen zijn. Ik was behoorlijk braaf, maar werd toch vaak op de vingers getikt voor kleinigheden. Anderen spookten heel wat uit achter de schermen maar kwamen naar voor als heilige boontjes. Ik kon dat niet meer. Dus ik vertelde mijn ouders op mijn achttiende dat ik eruit wou stappen. Zij waren erg verdrietig maar accepteerden dat. Daarna werd ik naar de raad van ouderlingen gestuurd. Men probeerde mij met alle mogelijke middelen te overtuigen om toch te blijven, maar ik hield voet bij stuk.

“De jaren daarna heb ik het heel moeilijk gehad. Stukje bij beetje werd duidelijk hoe gebrainwasht ik was. Ik geloofde bijvoorbeeld dat de eindtijd in zicht was, en dat de grote oorlog tussen God en Satan zou uitbreken. Mijn grootste angst was dat mijn dochter op dat ogenblik niet bij me zou zijn en dat ik haar voor altijd kwijt zou zijn. Zeker tien jaar lang heb ik hier nachtmerries over gehad.

“Even erg was natuurlijk de sociale uitsluiting. Ik werd geëxcommuniceerd uit de gemeenschap. Mensen waar ik altijd erg close mee was geweest negeerden me plots toen ze me zagen. Gelukkig lieten mijn ouders me niet vallen, met mijn familie heb ik altijd een goed contact behouden. Maar sindsdien heb ik wel een enorme afkeer van religie, omdat ik weet wat schuilt achter die mooie façade. Verschrikkelijke dingen, van seksueel misbruik tot financiële wantoestanden. Ik heb het totaal van me afgeschud, en wil dit liefst zo ver mogelijk van me vandaan houden. Net de dingen die mij jaren werden ontzegd, geven mij nu kracht. Ik vertel mijn verhaal via mijn kunstwerken, collages en borduurwerk. Ik heb een fantastische band met mijn dochter en mijn partner. Ik ben gelukkig. ”


Dit artikel verscheen in Charlie, voorjaar 2018.

Teksten: Annelies Vanbelle

Foto's: Carmen De Vos

bottom of page